Fouten maken
Zomaar een onderdeel dat beschreven staat in zowel Methode A als Methode B.
In de praktijk blijken leerkrachten nog vaak schoolmeesters te zijn. Ze reageren met een geheven vinger, een terechtwijzing en zien fouten maken niet als kansen om te leren.
Van fouten maken kun je leren.
Van fouten maken kun je leren, maar of je dit doet is nog maar de vraag. Daar is soms hulp bij nodig, maar niet door even boos te kijken (de volwassene is boos, het zal wel fout zijn), door de vinger op de mond te leggen (de volwassene wil dat ik de mond houd) of door te zeggen dat er ander gedrag verwacht wordt. Deze laatste varianten zijn top-down varianten: ik zeg wat je moet doen (en zo niet, dan zeg ik het nog een keer, word ik bozer, krijg je straf of…….). Van top-down opmerkingen leert het kind vooral wat de leerkracht wil, maar voor gedragsverandering is meer nodig.
Voor gedragsverandering zijn 4 stappen nodig.
- Onbewust onbekwaam: eerst weet je niet, dat je iets niet kunt. Om bij de titel te blijven: je weet niet, dat je iets fout doet.
- Bewust onbekwaam: nu weet je, dat je iets niet kunt. Nu weet je dat je iets fout doet.
- Bewust bekwaam: je weet dat je het kunt. Je bent hartstikke trots omdat je iets gelukt is wat voorheen niet lukte.
- Onbewust bekwaam: je denkt er niet meer bij na dat je iets kunt. Je vindt het normaal dat je het kunt.
Voorbeelden zijn: veters strikken of fietsen. Allemaal vaardigheden die je kunt aanleren door te oefenen. Door bewust te oefenen hoe je veters moet strikken, leer je hoe je dat moet doen en ontwikkel je de vaardigheid om dat zonder nadenken te doen. Het leren van sociale vaardigheden volgt geen andere route dan het leren strikken van veters. Daarbij hoort geen bewustwording van de vaardigheid, maar uiteraard gaat het er bij veters strikken ook om dat je de veters zelf strikt. Niet dat je weet hoe het moet, maar dat je het doet. Dat is gedragsverandering.
Bij sociale vaardigheden is dit niet anders. Kinderen weten vaak heel goed hoe iets moet, maar doen het niet omdat… het gemakkelijker is om het niet te doen, een ander het voor je doet, je te lui bent om iets te doen, je liever iets anders doet dan……………
De laatste weken ben ik diverse volwassenen tegengekomen die het op de een of andere manier zielig vinden om te benoemen wat een kind niet kan. Het zou aanvallend, bedreigend of beschadigend zijn voor een kind.
Die ervaring heb ik dus helemaal niet, juist het tegenovergestelde. Doordat je helder formuleert voor een kind, waarom gedrag storend en dus fout is, kun je de volgende stap maken. Wil je je hele leven hulp nodig hebben bij het strikken van je veters? Of wil je zelf leren om veters te strikken? Ook kinderen van 4 jaar kiezen bijna altijd voor het laatste. Mocht dit niet zo zijn, dan gaat plan B in werking.
Voorbeeld, groep 3 basisschool.
Een hand geven
Een kind weigert een ander kind een hand te geven om een kring te maken.
Vraag: ‘Als je je hand niet geeft, krijg je dan ruzie of wordt het dan gezellig?’ Antwoord: ‘Ruzie’.
Vraag: ‘Wil je ruzie of wil je dat het gezellig is? Antwoord: ‘Gezellig.’
Vraag: ‘Wat moet je dan doen? Kind geeft geen antwoord maar geeft het andere kind de hand.
Dikke duim van mij.
In dit voorbeeld vond de leerkracht dat zeggen dat een kind voor ruzie zorgt door geen hand te geven, bedreigend is. Ik denk dat ik het kind heel eenvoudig heb laten nadenken over de gevolgen van het weigeren van een hand. De actie van het kind kwam daardoor uit zichzelf.